Ook dit jaar was de conferentie in Praag betreffende elektriciteitsproductie weer interessant daar je toch tendensen kan zien en natuurlijk is de terugblik van het internationaal energie-agentschap de moeite waard.
Wat me opviel was het contrast tussen de rustige standvastigheid van de hoogspanningsnetwerkbedrijven en de elektriciteitsproducenten. De netwerkbedrijven stelden hun strategische plannen voor die een zicht geven voor de komende tien jaar aan investeringen. In totaal plant men de bouw van 56 000 kilometer hoogspanningsnetten door gans Europa.
Over de financiering maakt men zich weinig zorgen daar de rendementen toch stabiel zijn vermits men in een natuurlijk monopolie werkt. Daar de uitdagingen om naar een supergrid te gaan groot zijn om het netwerk niet alleen slim, maar ook sterk genoeg te maken voor de vele nieuwe duurzame productiebronnen. Of men al zijn plannen tegen 2020 zal kunnen realiseren is nog ver van zeker daar men in zowat ieder land de weerstand ziet van de lokale bevolking voor meer hoogspanningsleidingen.
Op zich is men wel positief over de noodzaak en redenen hiervan zijnde de sterke groei van duurzame productie en de grenzen versterken, maar zoals steeds is Nimby niet ver weg. De aangekondigde harmonisering van een subsidiesysteem voor duurzame productie zal geen dag te vroeg komen want verschillende landen hebben het moeilijk om hun ondersteuning vol te houden.
Dat de elektriciteitssector het vandaag moeilijk heeft in een aantal Europese landen is op zich geen nieuws. De herstructureringen bij E.on, RWE en nu ook in mindere mate bij GDF-Suez bewijzen dit ook. En toch heeft de sector behoefte aan dezelfde langetermijninvesteringsstrategie als de hoogspanningsnetwerkbedrijven. Gezien deze markt geliberaliseerd werd is het kortetermijndenken prioritair geworden. Zowel investeerders als de banken eisen echter langetermijnstabiliteit en rendabiliteit en dit staat haaks op de onzekerheid van een vrije markt.
Men heeft niet voldoende nagedacht over de gevolgen van een liberalisering voor een sector die op lange termijn moet kunnen denken. Afschrijvingstermijnen van dertig tot veertig jaar zouden geen uitzondering moeten zijn, maar zijn vandaag niet meer mogelijk. Daar komt dan nog bij dat langetermijnfinanciering (lees meer dan vijftien jaar) steeds moeilijker is geworden. De overheid dient zich bewust te zijn van dit probleem die ervoor zorgt dat er veel minder geïnvesteerd wordt in nieuwe capaciteit. Niet omdat de energiebedrijven niet willen, maar gewoon niet kunnen. Ten eerste kunnen ze hun investeerders niet overtuigen van het langetermijnrendement en ten tweede zijn de financiële behoeften zo groot dat men kan stellen dat het geld simpelweg niet beschikbaar is via de klassieke financieringskanalen.
Er wordt op dit ogenblik veel gesproken om andere financieringsbronnen te gaan aanspreken zoals pensioenfondsen die op zoek zijn naar veilige beleggingen na de moeilijke jaren die ze op de beurs hebben gekend. Zonder echter te beschikken over een stabiele kasstroom en marge zullen ook deze bronnen eerder kiezen voor de relatief veilige investeringen in netwerken en de productie links laten leggen. De overheid zal mee in het bad moeten, willen ze er echt voor zorgen dat ons ganse productiepark de komende twintig jaar wordt vervangen door hoofdzakelijk duurzame elektriciteit.
De euforische berichten ten spijt dat we aan onze Noordergrens meer kunnen importeren (lees Nederland heeft te veel productie gebouwd en kan nu aan ons leveren). En de aankondiging dat zonnepanelen nu ook zonder subsidie interessant zijn (wat overigens nog maar moet blijken want de Creg heeft net een injectietarief goedgekeurd voor kleine installaties van maar liefst € 53 per KWp wat een zware extra retroactieve belasting is voor de meer dan 100.000 gezinnen die geïnvesteerd hebben in decentrale duurzame productie) het zal niet voldoende zijn.
Elektronen laten zich niet stoppen en zodra het heel koud wordt voor langere tijd en de Fransen hun verwarming open draaien gaan wij naar een gevaarlijke situatie. Hoe sneller de situatie evolueert naar een kritiek niveau hoe beter (paradoxaal genoeg), omdat dan de kans voor een echt energiebeleid met voldoende wilskracht groot genoeg zou kunnen worden.
Verder wist het IEA te bevestigen dat we afstevenen op een 3,5 tot 4 graden opwarming en dat het vooral energie-efficiëntie kan zijn die ervoor zou kunnen zorgen dat de 2 graden nog enigszins zou kunnen gehaald worden. Gezien de Amerikanen echter naar alle waarschijnlijkheid blijven geloven in fossiele brandstoffen (binnen de vijf jaar is Amerika de grootste olieproducent van de wereld) wordt het toch zeer moeilijk om gezamenlijke doelstellingen te stellen om de uitstoot te reduceren.